Hoe het allemaal begon en verder

Hoe het allemaal begon

Inleiding

De vereniging Philips’ Toneel werd opgericht in 1951, maar kent een veel langere voorgeschiedenis. De huidige vereniging is eigenlijk een restant van de rijke Philipscultuur op het gebied van personeelsvoorzieningen. Reeds in een vroeg stadium begreep de directie, de gebroeders Anton en Frits Philips, dat, om een goede binding te krijgen met haar personeel en die te behouden, er meer nodig was dan alleen het verschaffen van werk. Naast noeste arbeid wilde men in de vrije tijd van de werknemers ruimte creëren voor sport, spel en cultuur om de onderlinge band te versterken en uit te bouwen. Men moest zich als één grote, gelukkige familie gaan voelen. Met subsidies stimuleerde het bedrijf de sportieve en culturele activiteiten en heeft ook in een later stadium het maatschappelijk belang van dergelijke activiteiten nooit uit het oog verloren. Mede dankzij Philips is Eindhoven al jaar en dag een van de meest vooraanstaande Nederlandse steden op sportief en cultureel gebied. De basis van de culturele status, waar Eindhoven met recht trots op mag zijn, kwam vooral tot ontwikkeling in de Philips Schouwburg aan de Mathildelaan. Daar vonden ook de eerste activiteiten van het Philips’ Toneel plaats.

Voorgeschiedenis

Bij speurwerk naar de voorgeschiedenis van het Philips’ Toneel ontdekten wij in het Historisch Archief van Philips, dat reeds in 1901 een toneel- en zangvereniging bestond, “De Verlichting” genaamd. In het archief is  iets te lezen over een feestavond op 19 februari 1901 waarop twee toneelstukken werden opgevoerd en de heren Philips, die daarbij aanwezig waren,  toonden zich enthousiast over het vertoonde spel en spoorden het gezelschap aan vooral door te gaan.

Tot 1930 is in het archief over verdere toneelactiviteiten niets meer terug te vinden, maar dan wordt in het “Philips Maandblad” van december 1930 melding gemaakt van de oprichting van de Philips Amateur Toneelvereniging op 7 november 1930, kortweg “PAT” genoemd. Initiatiefnemer en eerste voorzitter was de heer G. Willems.

De eerste uitvoering, “De tante uit Indië” van Henri van Wermeskerken, was op 14 februari 1931 en men oogstte veel lof met dit stuk.

Hierdoor aangemoedigd ging men door. In “In en om de Philips Fabrieken” (nieuwe naam voor het “Philips Maandblad”) is het volgende te lezen:

“De Eindhovensche en Meierijsche Courant van 17 juli 1933 heeft het toneelstuk “Als de poorten opengaan” aangekondigd. Jos Smits, een arbeider van Philips, heeft het stuk geschreven en de regie is in handen van Nico de Jong. Dit stuk werd ook gespeeld in het Trianontheater in Den Haag.

In latere uitgaven verschenen regelmatig aankondigingen van opvoeringen;  vooral detectives, thrillers en kluchten/blijspelen.

“In en om de Philips Fabrieken” van januari 1936 maakte melding van de oprichting op 30 november 1935 van het Philips’ Toneel onder voorzitterschap van de heer W.A. van Zalingen. Via dat personeelsblad (dat later “Philips Koerier” zou gaan heten)  startte men tevens een wervingscampagne, die een overweldigend aantal enthousiaste reacties opleverde. De eerste voorstelling “De Verklikker”, een detectivestuk van Wallace in de regie van Louis Povel, werd  direct al lovend gerecenseerd, wist Elly Brambach-Fetter als een van de eerste actrices  zich over die tijd te herinneren. Zij was getrouwd met de heer Brambach, de toenmalige vice-voorzitter, de latere directeur van de Philips Schouwburg.

Elly zag het nog voor zich: haar collega die tijdens een voorstelling stampvoetend het toneel verliet en met één been door de vloer schoot. “Het waren eigenlijk pallets die daar als podium dienden”, zei ze lachend. “Ik zie haar daar tussen vallen, moet zelf het toneel op, maar heb nog net kans om achter de schermen iemand te waarschuwen. Mijn rol heb ik gespeeld zonder dat het publiek wist wat er gebeurd was. Het ergste was wel dat de pechvogel in het vierde bedrijf nog eens op moest komen, maar ze was al weg naar een dokter voor behandeling. Dan sta je daar. Het publiek komt van ver om je voorstelling te zien en dan voel je je wel genoodzaakt door te spelen. Dat is ook gebeurd. Iedereen nam bijna automatisch een deel van de rol over. Immers: “The show must go on”.

Na de inval van de Duitsers in 1940 gingen de voorstellingen nog een tijdje door, maar vanaf 1942 werden de toneelactiviteiten gedurende de rest van de oorlog gestaakt. 

Elly Brambach: “Wij waren woedend over het feit dat wij ons moesten aanmelden bij de Kulturkammer en dat onze Joodse leden er uit moesten. Dat verdomden wij. Het Philips’ Toneel is toen tijdelijk onder water gegaan. Voorjaar 1942 organiseerden wij een ‘opheffingsfeestje’. Eén van de toneelspelers had van de Duitsers een vat wijn gemengd met rum kunnen jatten. Ja, jatten was dat, maar dat mocht wel als het van de Duitsers was. Iedereen was nauwelijks meer alcohol gewend, dus we gingen allemaal vreselijk over de grens. Wij hebben ontzettend veel plezier gehad”, zei Elly Brambach nog nagenietend.

Na de oorlog, tijdens de jaren van opbouw, bloeiden de toneelactiviteiten echter op als nooit tevoren. Men was vrij, men mocht weer zeggen en doen wat men wilde. Overal binnen het concern ontstonden toneel- en cabaretclubjes en diverse malen werd in de Philips Koerier  aankondigingen gedaan van optredens van deze clubjes in het revuegezelschap van “Door en Voor Elkaar”. 

Oprichting

Wat was begonnen als een Eindhovense aangelegenheid groeide uit tot een grote culturele vereniging die een stukje van het toenmalige POC-programma voor haar rekening kon nemen. Omdat de oprichting in 1935 niet notarieel was vastgelegd, was er niet van een officiële vereniging sprake. Men besloot tot een heroprichting, hetgeen op 2 juli 1951 plaatsvond in de aula van de Philips-kleuterschool (toen gelegen aan de Mathildelaan en ondertussen ook, zoals het POC-gebouw, afgebroken. De nieuwe tijd, net wat u zegt). Bestuur werd gevormd door de heren G.J. Blekkink, H.F.W. Hartrich, M. Ringeling, G.C.W. van Rijen, L.J. Sparnaaij en P.A. Spijkerman onder voorzitterschap van de heer W.Ch.J.M. van Lanschot. De mannen van het eerste uur.

Het eerste wat men voor ogen had, was de aanstelling van een ervaren regisseur die ook bereid was leiding te geven aan een nog te vormen toneelklas. Drie landelijk bekende regisseurs, Louis Povel uit Hilversum die al in 1936 het toneelstuk “De Verklikker” voor het Philips’ Toneel had geregisseerd, Kees Spierings uit Den Bosch en Jaap Hoogstra uit Amsterdam, werden gepolst en de heren waren allen bereid. Uiteindelijk viel de keus op de 36-jarige Jaap Hoogstra. Hij was leraar aan de Academie voor Dramatische Kunsten te Amsterdam, waar hij stemvorming en dictie doceerde en daarnaast was hij acteur en schrijver van diverse toneelstukken.

Tevens werd de bekende danslerares mevrouw H. Muller-van Gijen aangetrokken voor het geven van balletlessen aan de vrouwelijke leden. 

Het vaste honk van het Philips’ Toneel werd de Philips Schouwburg, waar men de beschikking had over repeteerruimte, middelen en deskundige leiding, zodat de leden zich in een aangename en leerzame sfeer konden ontwikkelen.

Men kon rekenen op geldelijke bijdrage van het concern, gemeentelijke subsidie was aangevraagd, contributies, donaties en recettes van voorstellingen ondersteunden verder het gehele financiële plaatje. En … wat het belangrijkste was: men had de toezegging van het POC-bestuur van minstens twee voorstellingen per jaar in de Philips Schouwburg.

Ziezo, men kon van start.

POC-perioden  1951-1969
 1951

In de repetitiezaal van het Ontspanningsgebouw onderwierp regisseur Jaap Hoogstra de aspirant-toneelspelers aan enkele improvisatiescènes en maakte hij zijn eerste selectie uit het spelersmateriaal. Ook startte men een toneelcursus op en werden er balletlessen gegeven.

Enthousiast schreef men zich in voor de toneelcursus, die slechts f 2,50 per persoon per seizoen kostte. De balletlessen waren wat duurder: f 6,- per jaar, maar de mogelijkheid bestond het bedrag in gedeeltes van het weekloon te laten inhouden, twaalf cent per week!

Er werd in dat eerste jaar ijverig gestudeerd, hartstochtelijk gedanst en druk gerepeteerd. Jaap Hoogstra was tevreden, het werd tijd uit te zien naar een goed stuk voor de debuutvoorstelling die gepland was voor eind april 1952. Hij koos voor “De Gevaarlijke Bocht” van J.B. Priestley, een moeilijk stuk. Ogenblikkelijk rees dan ook de vraag of men niet te hoog gegrepen had. Voorzitter van Lanschot gaf daarop in de Philips Koerier van 23 februari 1952 het antwoord:

Wij weten dat wij voor ons eerste optreden naar buiten een ‘moeilijk’ stuk gekozen hebben, maar een stuk dat juist door de meesterlijke dialoog en de spannende inhoud onze mensen gelegenheid zal geven tot spel dat, naar wij vurig hopen, zal aantonen dat onder vakkundige en bezielende leiding een peil bereikt kan worden dat zowel het publiek als de regisseur en de spelers ten volle bevredigt.”

1952

De rolbezetting bestond uit zeven personen, allen Philips-medewerkers die reeds ervaring hadden opgedaan in de “Door en Voor Elkaar”-revue. Zij debuteerden op 29 april en 1 mei in de Philips Schouwburg. Recensist J.W. Hofstra van de Volkskrant en Elsevier schreef daarover een hartverwarmende recensie in de Philips Koerier van 10 mei 1952:

“Uitstekend debuut van Philips’ Toneel. Op de moeilijke weg naar bekendheid en goede reputatie heeft Philips’ Toneel de eerste bocht met verheugend gemak en zeer soepel genomen. Inderdaad een “Gevaarlijke Bocht” dit spel in drie bedrijven! Een van Engelands meest populaire schrijvers heeft het geschreven en het is voor verschillende gezelschappen van beroepstoneelspelers een proefstuk geweest, dat, ook voor hen, lang niet altijd een gemakkelijke opgave betekende (….) De jonge en voortvarende regisseur Jaap Hoogstra beweert, dat meesterwerken als “De Gevaarlijke Bocht” in alle perioden zullen worden geapprecieerd. De waarheid van deze stelling werd ten duidelijkste bewezen door de hartelijke ontvangst die de vertoning van deze “Gevaarlijke Bocht” door het Eindhovense publiek te beurt viel. De jonge vereniging bleek dan ook over een aantal zeer respectabele krachten te beschikken. Niet alleen dat zij de teksten zeer goed kenden en die met een voor dilettanten vaak verbluffend gemak lanceerden, maar zij kwamen zelfs toe aan een typering en karakterisering van de figuren die over het algemeen goed en in bepaalde gevallen zelfs voortreffelijk te noemen was.”

Zo, een beter begin kon men zich niet wensen, de vreugde was groot, het animo groeide, met veel plezier werkte het ‘clubke van vrienden’ – want daar ging het wel op lijken – toe naar de volgende geplande voorstellingen.

1953

In januari bracht het Philips’ Toneel “Mensen en muzen” op de planken van de Philips Schouwburg, een gevarieerd kleinkunstprogramma met o.a. een tweetal balletuitvoeringen, een middeleeuws kluchtspel “Nu noch”, de klucht “De patiënt van buiten” van Timmory en als afsluiting van de eerste avond een licht en luchtig colombinespel “Pantaloon” van James Barrie met muzikale begeleiding. De Philips Koerier schreef er, kort weergegeven, het volgende over:

Balletgroep: debuut, toewijding en nauwgezetheid remmende factoren. Drukten hun stempel dermate op geheel dat de blijde overtuiging, die er van dansen om het dansen kan uitgaan, achterwege bleef. Toneelkluchten en colombinespel: redelijk positief. Bezwaar: onnodig gebruik van krachttermen in “De patiënt van buiten”.

Oké, wat minder positief ontvangen, maar dansen was een bijkomende factor; acteren was waar het allemaal om begonnen was.

In april 1953 werd het toneelstuk “Circus Knie” van Carl Zuckmaier opgevoerd. Een romantisch, spectaculair stuk. Een rolbezetting van twintig spelers, hetgeen extra tijd en zorg vergde, maar de resultaten waren er naar. De recensie van J.W. Hofstra van de Volkskrant was over het geheel gezien lovend, zeker over de regisseur Jaap Hoogstra.

 1954

In januari volgde de Nederlandse première van “To kill a cat” van Ronald Pertwee en Harold Dearden onder de titel “De kat moet dood”. Een thriller-drama dat veel van de spelers eiste. Dit stuk werd ook opgevoerd bij Philips Drachten, in Baarn voor de Philips Fonografische Industrie, in mei en juni voor het Congres van de N.U.S.O. in de Philips Schouwburg en nog eens in Rotterdam in het kader van de internationale hobbytentoonstelling “Gouden Schakel”.

In mei trad het Philips’ Toneel in de Philips Schouwburg met niet minder dan vier eenakters voor het voetlicht. De bekende recensente Mevrouw Van Schaik-Willing, als toneelcritica verbonden aan de Groene Amsterdammer, in welk weekblad zij wekelijks toneelkritieken en essays over het toneel publiceerde, belichtte in een voorbeschouwing de eenakters en de uitvoering daarvan. Haar mening was dat deze vorm van toneel het allerhoogste van de spelers eiste en na het zien van de generale repetitie was zij overtuigd dat de toneelliefhebber een avond van kunstzinnig genot te wachten stond, aldus te lezen in de Philips Koerier van 15 mei 1954. Ten tonele werd gebracht “De gelukkige reis” van Thorton Wilder, “Het aanzoek” van Anton Tsjechow, “Moany’s jongen huilt niet” van Tennessee Williams en “Het reisje naar Biaritz” door Jean Sarment, alles geregisseerd door Jaap Hoogstra.

Met de laatste eenakter dong het Philips’ Toneel tevens mee in een Nationale Eenakterwedstrijd. De eerste en tweede plaats gaf recht op een televisieoptreden, maar helaas werd dat niet behaald.

In december bracht men het blijspel “Half om half” van Herbert Ertl op de planken en het werd, volgens de critici, vlot en op voortreffelijke wijze vertolkt.  Gastregisseuse Elly van Stekelenburg – Jaap Hoogstra had voor één keer verplichtingen elders – was van mening dat bij het Philips’ Toneel veel talent schuilde.

Al bij al: een prima jaar waar men met de nodige trots op kon terugkijken.  

1955

Het blijspel “Half om half” werd nog een keer herhaald in Theater Gooiland te Hilversum voor employés van P.P.I. Baarn en Philips Telecommunicatie te Hilversum en Huizen; daarna kon men zich volledig richten op de volgende productie die gepland stond voor mei: de thriller “An inspector calls” van J.B. Priestley onder de titel “Een inspecteur voor u …”

Het werd een groot succes, een uitverkochte zaal reageerde uitermate enthousiast.

In september dong het Philips’ Toneel met een sprankelende opvoering mee met de reeds eerder gebrachte middeleeuwse klucht “Nu noch” in een prijskamp tussen drie van de beste Brabantse amateurtoneelgroepen. De spelers waren: H. Mulder, Laura Pieck en G. Blekkink. De wedstrijd werd gehouden tijdens het Toneelcongres dat onder auspiciën van het Nationaal Overleg voor Gewestelijke Cultuur en met medewerking van het Prins Bernhardfonds in de Casino Schouwburg te Den Bosch was georganiseerd. Critici van o.a. Algemeen Dagblad, De Tijd, Volkskrant en Eindhovens Dagblad waren unaniem van mening dat het Philips’ Toneel de meeste aanspraak maakte op de eerste prijs, maar de jury oordeelde anders, hoewel men toegaf dat de beslissing moeilijk was geweest. De drie gezelschappen ontliepen elkaar maar heel weinig en behoorden zonder twijfel tot het puikje van het Brabants amateurtoneel. “Maet hout Staet” uit Hilvarenbeek won, het uit 1496 stammende “Moyses Bosch” uit Den Bosch en het “Philips’ Toneel” uit Eindhoven deelden de tweede plaats.

In 1952 was er al een voorzichtig begin gemaakt aan een verenigingsorgaan voor leden en donateurs van het Philips’ Toneel: “De Vierde Wand”.  Het eerste nummer was niet meer dan een eenvoudig stenciltje, waar voorlopig ook geen verder vervolg aan werd gegeven. Pas in september 1955 pakte men de draad weer op en herverscheen onder leiding van redacteur Oscar van Lieshout het officieel orgaan van de vereniging.

Het jaar werd afgesloten met het toneelstuk “Biographie” van S.N. Behrman. In de hoofdrol speelde mevrouw Elly Brambach-Fetter, regie was ook nu weer in handen van Jaap Hoogstra, die sinds zijn aanstelling prachtig werk had verricht.

1956

Na in mei nog drie eenakters op de planken te hebben gebracht – “De klucht van de koe” van Bredero, “Brief in de schemer” van H. Heijermans en “Moany’s jongen huilt niet” van Tennessee Williams – kon de vereniging zich geheel richten op de viering van het eerste lustrum dat men extra glans wilde geven met de vertolking van “Hans de klokkenluider” een spel van Johan Fabricius. In de Philips Koerier van 8 december 1955 werd daarover melding gemaakt:

Ook Philips heeft een Fabricius. Zoon van schrijver Johan Fabricius, Jan Fabricius, werkt bij Philips Thailand. Schrijver Johan, woonachtig in Londen, uitgenodigd voor de voorstelling. Zijn reactie bij aankomst in Eindhoven aan onze correspondent: “Gezien de reputatie van het Philips’ Toneel kunnen de verwachtingen met recht en reden hoog gespannen zijn”.

Het Philips’ Toneel stelde hem niet teleur. Voor een uitverkocht huis werd er grandioos geacteerd.

 1957

De vereniging ging haast ter ziele. Men was in financiële problemen geraakt, o.a. door de hoge aanloop- en regiekosten. Ternauwernood werd een faillissement afgewend, maar ruimte om tot nieuwe producties te komen, was er niet. In dat jaar waren er dan ook geen uitvoeringen. Het bestuur trad af en een nieuw werd gekozen onder voorzitterschap van J.R. Schaafsma. Zuinig aan, was het nieuwe motto, roeien met de riemen die je hebt. Naast algemene maatregelen welke tot een zuiniger beheer moesten leiden, zou de vereniging zich voorlopig dienen te beperken tot het gebruik van bestaande decors en rekwisieten. Daarnaast werd er een beroep op de leden gedaan nieuwe donateurs te werven. De doelstelling was van 50 tot 150 donateurs te komen. Deze actie werd gevoerd onder het motto “Zet er voorlopig een 1 voor”. En zo ontstond er een eendrachtige wil de vereniging  nieuw leven in te blazen en met zuinigheid en hard werken er weer bovenop te komen.

Heel voorzichtig durfde men toch weer naar de toekomst te lonken en werd er gewerkt aan een nieuwe productie. “Pas op voor paddestoelen” een geheimzinnig spel in drie bedrijven van H.M. Planten. Regie kwam weer in handen van Jaap Hoogstra, echter wel met de waarschuwing van het bestuur zeer zuinig met de centjes om te springen.

Men hoopte met de keuze van dit stuk en bijbehorende rolbezetting een goede greep gedaan te hebben, zodat het POC-bestuur de vereniging de kans zou bieden het uit te voeren. 

Een zeer nederige gedachten na zoveel mooie en eclatante successen in de afgelopen jaren.

De septemberuitgave van “De Vierde Wand, het officiële orgaan van Philips’ Toneel, dat na twee jaar weer eens verscheen, nu onder redactionele leiding van Jan Melis, maakt uitgebreid melding van dat rampjaar.

1958

Iedereen was gelukkig met de brief van de heer Brambach, directeur van het POC, waarin werd bevestigd dat twee voorstellingen van het toneelstuk “Pas op voor paddestoelen” in het POC-programma opgenomen waren. Geplande data: 23 en 27 januari 1958.

Eindelijk weer op de planken! Men hoorde er weer bij!

Zo diep de vereniging in korte tijd gezonken was, zo snel kwam men er weer bovenop, want als een van de twaalf beste amateurtoneelgezelschappen van het land, zo werd men toch maar eventjes beschouwd, werd het Philips’ Toneel  uitgenodigd deel te nemen aan het eerste landelijke toneeltreffen in Philipsverband om onderling te wedijveren om de “Philips Landjuweel”-trofee. De wedstrijd duurde een week en werd in juni gehouden in de Philips Schouwburg te Eindhoven. Het Philips’ Toneel werd achter Philips Baarn tweede met de eenakter “The dark lady” van Bernard Shaw. Jaap Hoogstra had het stuk bijzonder fraai in scène gezet en ook in de individuele vertolkingen werd een meer dan gewoon niveau bereikt. De cast bestond uit de volgende spelers: Jo Boerrichter, Elly Brambach-Fetter, Noor Wunderink en Will Siech. Uit handen van jonkheer H.A.C. van Riemsdijk, in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Philips-De Jongh Ontspanningsfonds, werd de prijs in ontvangst genomen en ook acteur Jo Boerrichter, die uitgeroepen was tot  beste mannelijke acteur, werd daarbij in het zonnetje gezet.

Spijtig was dat in het najaar Jaap Hoogstra vertrok. Met hem waren vele positieve resultaten bereikt.

1959

De 61-jarige Joop van Hulzen, tot ver over de grenzen een beroemd regisseur, was bereid de onthande vereniging een tijdje van dienst te zijn, nu hij na vele omzwervingen voorgoed in Nederland teruggekeerd was. Van Hulzen had een grootse carrière achter de rug. Begonnen  als operazanger speelde hij glansrollen in Wagners opera’s. Tot zijn stem het begaf. Als acteur met toch nog steeds een prachtige stem ging hij verder. In de jaren dertig acteerde hij in Berlijn onder de grote Max Reinhardt om daarna in Italië een filmloopbaan te beginnen. Hij speelde o.a. in films met Orson Welles, Tyrone Power en Anna Magnani. Daarna werkte hij als regisseur van opera’s voor de Milanese Scala en in Turijn kreeg hij later de regie van Wagners ‘Gotterdämmerung’ met niemand minder dan de beroemde bas Boris Christoff in de hoofdrol. Hij regisseerde zelfs een opera voor de Italiaanse televisie; het succes was zodanig dat de uitvoering vele herhalingen beleefde.

Geen wonder dat het Philips’ Toneel hem met open armen binnenhaalde.

En natuurlijk ook geen wonder dat onder zijn professionele regie in dat jaar de eerste prijs werd gewonnen van de tweede “Philips Landsjuweel”-wedstrijd die in Baarn werd gehouden. Het Philips’ Toneel had het publiek overrompeld met een fascinerende voorstelling van Shaws “De Corcikaan”. Acteur Will Siech werd door zijn grandioze vertolking van Napoleon uitgeroepen tot op één na de beste acteur. Jonkheer van Riemsdijk reikte de prijzen weer uit.

Eerste prijs Philips Landsjuweel

Een herboren Philips’ Toneel speelde dat jaar onder de bezielende leiding van Joop van Hulzen nog twee producties: de thriller “Het Spinneweb” van Agatha Christie en “De ware David” van Douglas Home. Deze succesvoorstellingen, o.a. in de Philips Schouwburg, werden bezocht door  5000 toeschouwers.

Toegangsprijs één gulden (!!!).

Het Eindhovense Philips’ Toneel begon een steeds belangrijker rol in de bedrijfsgemeenschap te spelen.

1960

Nog steeds met regisseur Joop van Hulzen bracht de vereniging wederom twee voorstellingen op de planken. In het voorjaar “Jane” een blijspel van S.N. Behman, in het najaar “De ernst van Ernst” van Oscar Wilde. Wederom trokken de voorstellingen volle zalen.

In juni werd alweer de derde “Philips Landjuweel”-wedstrijd gehouden. Een thuiswedstrijd in de Philips Schouwburg. Als sportief gebaar tegenover de andere deelnemers werd er voor deze wedstrijd geen beroep gedaan op ‘professional’ Van Ulzen, maar werd de regie voor eenmaal in handen gegeven van een amateur-regisseur, de heer Bas van Engel. Desalniettemin wonnen de Eindhovenaren voor de tweede keer in successie en wel met het stuk “Een man op je nuchtere maag”. Uit handen van jonkheer Van Riemsdijk werden de prijzen in ontvangst genomen en de jonkheer sprak waarderende woorden over Bas van Engel de amateur-regisseur die, steunend op een jarenlange toneelervaring, een prestatie op topniveau had geleverd.

Weer eerste prijs Philips Landjuweel

Met het tevreden gevoel de Eindhovense vereniging naar een hoger niveau getild te hebben, kon Jaap van Hulzen er aan gaan denken zich terug te trekken.

1961

Met voorzitter E.J. Gernaat aan het roer begon de toneelvereniging aan haar tweede decennium. Na de vorige rumoerige periode was het streven de vereniging in rustiger vaarwater te loodsen. Niet teveel hooi op de vork te nemen; het uitgangspunt was niet meer dan één productie per jaar. De 49-jarige in Djakarta geboren regisseur Edwin Thomas uit Amsterdam nam de leuke, hardwerkende  groep enthousiaste tonelisten onder zijn hoede. In zijn periode als acteur was Albert van Dalsum, de keizer van de Nederlandse acteurs, vijftien jaar zijn leermeester geweest. In het kader van de Stichting Culturele Samenwerking werd Thomas door de Nederlandse regering uitgezonden naar Suriname, alwaar hij zes jaar in de hoedanigheid van regisseur verbleef en daar in samenwerking met zijn vrouw, de bekende actrice Mies Hagens tientallen prachtige voorstellingen had gerealiseerd. Voor het Philips’ Toneel werkte hij nu in alle rust naar een nieuwe productie toe en trok haast een jaar uit om zijn spelers klaar te stomen voor het toneelstuk “Het is nooit te laat” van Felicity Douglas. Pas eind november traden de spelers weer voor het voetlicht.

1962

Edwin Thomas moest wegens ziekte afhaken en Louis Povel, die in 1951 ook mee had gedongen naar de functie van regisseur en ondertussen directeur van de Stadsschouwburg van Sittard was geworden, kwam hem tijdelijk vervangen.

In dit jaar overleed de directeur van de Philips Schouwburg, de heer Brambach, de man van de actrice uit eigen gelederen, Elly Brambach-Fetter. Reeds vanaf de eerste oprichting van het Philips’ Toneel (in 1935 was hij vice-voorzitter) had hij zich voor de vereniging ingezet en ook later was hij als directeur van de Philips Schouwburg nauwe contacten met de vereniging blijven onderhouden, hetgeen door de jaren heen had geresulteerd in goede zakelijke overeenkomsten.

Zoals gepland bracht het Philips’ Toneel aan het eind van het jaar een productie op de planken, “Ik zie, ik zie wat jij niet ziet” van Noel Coward.

1963

Na langdurige ziekte kon Edwin Thomas de volgende productie weer in handen nemen. In zijn regie speelde men in het najaar “Muziek in de schemer” van J.B. Priestley.

Misschien leuk om eens te vermelden wie er zoal in meespeelden: Elly Brambach-Fetter, Inge Colnot, Kitty de Jong, Gerrie-Eva van Kooten, Annemarie Looman, Jerry van Welbergen, Cor Beerens, Aart van den Berg, Wim Bernds, Jaap Edens, Michel van Hulzen, Eric Kool, John Rebel, Hans Ruysink, Jan Smit en Laurens Vlasboom.

Toegangsprijs nog steeds één gulden!

De recensie in het Eindhovens Dagblad was zeer lovend: indringende vertolking, voortreffelijk uitgewogen lichtregie, veel lof voor hoofdrolspeelster Elly Brambach-Fetter.

1964

En zo ging men in een gestadig tempo door. Onder leiding van Edwin Thomas werd de komedie “De kinderen van Eduard” van M.G. Sauvajon opgevoerd.  

1965

De traditie van één productie per jaar werd voortgezet en zoals in de laatste afgelopen jaren was de Philips Schouwburg zo goed als uitverkocht bij de uitvoering van “Het proces Audry Williams” van Ayn Rand, regie Edwin Thomas. Het Eindhovens Dagblad was lovend: “Uitstekend spel voor een opgetogen publiek”.

1966

Opnieuw had Edwin Thomas wegens ziekte moeten afhaken. Regisseur Jaap Hoogstra kwam nog eens opdraven en onder zijn leiding werd het blijspel “Wie is Janus” van Carolyn Green op de planken gebracht met in de hoofdrol Elly Brambach-Fetter.

Naast de vaste kern van oudere spelers had de vereniging nu ook een zeer actieve jeugdgroep binnen zijn gelederen, die het stuk “Drauszen vor der Tür” van Wolfgang Borchert in de regie van Gerard de Zoete vertolkte. De recensist van  Het Eindhovens Dagblad sprak van  een aannemelijke voorstelling.

1967

Begin dit jaar speelde het Philips’ Toneel “De adem van Eden” van Moss Hart. Interim regisseur was Jan Velzeboer.

Daarna volgde de eenakter “Het Damesorkest”, maar na enkele try-outs besloot men het stuk niet in het programma op te nemen.

Bij een van de try-outs was het even lachen geblazen. Een van de spelers kwam volgens draaiboek het toneel opgerend met de mededeling dat iemand zelfmoord had gepleegd door zich voor het hoofd te schieten. Na deze mededeling klonk echter pas het schot vanachter de coulissen. De spelers keken elkaar verbijsterd aan.  De toneelknecht die hiervoor verantwoordelijk was, kwam doodleuk het toneel op lopen en excuseerde zich: “Sorry, dat kreng weigerde weer eens”.

Na twee jaar ziekte kon Edwin Thomas de regie weer overnemen. Het toneelstuk “The Great Sebastians” van Howard Lindsay  werkte hij deels tot een revue om. Met medewerking van de Philips Orkest Vereniging, de Philips Harmonie en het Philips Ballet kregen de toeschouwers eind december een spectaculaire uitvoering voorgeschoteld, waaraan circa vijftig personen meewerkten en in de hoofdrollen Elly Brambach-Fetter, Jan Smit, Othmar Schob en Jaap Edens zagen schitteren.

1968

Wegens enorm succes werd deze uitvoering begin maart nog eens herhaald en daarmee kwam tevens een einde aan de toneeluitvoeringen in het oude Philips Schouwburggebouw.

4 Oktober werd het nieuwe POC-gebouw feestelijk geopend. De Philips Harmonie, de Philips’ Orkest Vereniging, het Philharmonisch Koor en het Philips’ Toneel zorgden voor een prachtige omlijsting van de opening, die door duizenden genodigden werd bijgewoond. Speciaal voor deze gelegenheid speelde de toneelgroep een fragment uit “Maria Stuart” van Schiller. Regie was in handen van Edwin Thomas. Voor de laatste keer: een maand later overleed hij plotseling. De leden van het Philips’ Toneel waren diep geschokt.

1969

Op diverse plaatsen binnen het Philipsconcern moest er gerepeteerd worden voor het volgende stuk, want in het nieuwe gebouw van het POC kon de toneelgroep niet langer beschikken over een vaste repetitieruimte. Maar gelukkig, in het najaar kon de vereniging ondergebracht worden in het pand van de voormalige glashandel Huub de Haan, gelegen aan de Grote Berg no. 91 te Eindhoven. Nu zij weer een vast onderkomen had, beraamde de vereniging zich op de mogelijkheid hier een workshop voor jongeren op te richten. Zij wilde bezien of in de nabije toekomst eigentijdse theatervormen binnen het programma ingepast konden worden.

Begroting over de periode 1 januari 1968 tot 31 december 1969 (periode van twee jaar!):

Ontvangsten f 4500,-

Contributie en donaties                  f 1000,-

Subsidie gemeentelijke overheid        400,-

Subsidie POC                                    2800,-

Recette voorstellingen                         300,-

Uitgaven f 4500,-

Verenigingskosten                               250,-

Contributies en abonnementen              50,-

Alg. toneeluitvoeringen                        100,-

Contactavonden                                  1600,-

Voorstellingen                                     2500,-   

Contributie f 6,- (!) per jaar. In 1970, na langdurig debat, verhoogd naar f 12,-

Jaap van Donselaar, tot dan acteur van toneelgroep Proloog, werd aangetrokken als regisseur en met zijn bewerking van “Midzomernachtsdroom” van William Shakespeare, welke hij  in een eigentijds jasje stak, debuteerde hij in mei 1969.

In dit jaar werden, met het oog op de toekomst, onderhandelingen gevoerd met de heer Ullings, directeur van de Stadsschouwburg, om toneelstukken in dit theater te gaan spelen.

Zoeken naar de juiste formule 1970-1979

 1970

De workshop voor de jeugdgroep kwam er zoals gepland en er werd naar hartelust geëxperimenteerd. Hieruit ontstond de cabaretgroep “Kabaret Kartoesj”, die elke donderdag- en zondagavond in een tot theatertje omgebouwde repetitielokaal voorstellingen gaf met de titel “Wat nu nog”.

De toneelgroep zelf wilde functioneler gaan werken en besloot een programma van eenakters op te bouwen. Men was  bewust van grote, avondvullende stukken afgestapt, omdat men het eigenlijk een zinloze en relatief veel te kostbare geschiedenis vond een hele winter te repeteren voor één voorstelling. In het verleden was al gebleken dat het heel goed mogelijk was met vier, vijf eenakters een avondvullende voorstelling te geven, maar men kon evenzogoed met een keuze uit al die eenakters een korte voorstelling geven bij bijvoorbeeld bejaarden- en personeelsverenigingen. En natuurlijk waren er dan ook allerlei combinaties mogelijk van cabaret en klein bezet toneel, of van toneel en werkgroep.

In mei gaf het Philips’ Toneel zijn nieuwe visitekaartje af met de opvoering van vijf eenakters op één avond in de grote zaal van het POC. Het publiek genoot van “Het antwoord” van Heyermans, “When a door is not a door” van Arden, “Moeilijkheden op de fabriek” van Pinter, “De sollicitant” van Pinter en als klapstuk van de avond “De typisten” van Schisgal.

Met voorzitter Herman Heyting aan het roer en circa 35 acteurs en actrices die met toneel door wilden gaan, ging het Philips’ Toneel tegen het einde van het tweede decennium een totaal andere koers varen.

1971 en 1972

De cabaretgroep gaf in die periode circa veertig voorstellingen in het eigen theatertje, terwijl de andere werkgroep zich vooral bezighield met kindertoneel; diverse try-outs vonden in hetzelfde theatertje aan de Grote Berg plaats.

De première van het kindertoneelstuk “De Toverklok”, onder leiding van Marian Klaren en Pim Oskam, vond plaats in de Globezaal van de Stadschouwburg Eindhoven en werd ook daarna nog herhaaldelijk in het eigen theatertje gespeeld. Op verzoek van een jeugdorganisatie in Strijp volgde tevens nog enige voorstellingen in wijkgebouw De Ark aan het St. Trudoplein.

De toneelgroep, die in deze periode niet optrad in schouwburgen, werkte samen met de cabaretgroep en voerden regelmatig in de voorprogramma’s  van de optredens van Kabaret Kartoesj eenakters op.

Jammer was dat regisseur Jaap van Donselaar vertrok naar het R.O.-theater te Rotterdam en men geen beroep meer op hem kon doen. De activiteiten van de toneelgroep kwamen daardoor zo goed als stil te liggen.

De cabaretgroep daarentegen bleef stevig aan de weg timmeren en bracht in mei 1972 zijn nieuwe voorstelling voor het voetlicht met “Wij vallen af (en toe)” onder leiding van  Ad van Kempen en muziek van Piet Sauer (gitaarbegeleider van zangeres Lenny Kuhr). De recensies waren positief; jammer genoeg was de belangstelling gering.

1973

Het feit dat de laatste jaren door het Philips’ Toneel weinig of geen aandacht was besteed aan het vertrouwde amateurtoneel werd door een aantal, meest oudere, leden als een gemis gevoeld. Om aan de behoefte te voldoen werd besloten weer een avondvullend stuk te gaan spelen. Ton van Otterloo werd bereid gevonden de regie van het komische stuk van Joseph Kesselring “Arsenicum en oude kant” op zich te nemen. In november ging het in de Globezaal van de Stadsschouwburg in première. Daarnaast beleefde het kindertoneelstuk “Koning Driekus en het dubbeldutkruid” van Piet Damstra, regie Pim Oskam, een groot aantal uitvoeringen in eigen huis en werd ook in 1974 nog een paar maal herhaald.

1974

In Het Kasteel te Gemert en in de zaal van het Kunstcentrum te Helmond vonden de try-outs plaats van een musical voor en door kinderen: “De meester is ziek”. Tekst door Herman Hafkamp en muziek van Ine Kuhr (zus van zangeres Lenny). De première was in het WIRO-gebouw te Eindhoven en later volgden nog eens uitvoeringen in Het Kasteel te Gemert en zaal De Bron te Handel.

Het Philips’ Toneel speelde dat jaar tweemaal in de Globezaal van de Stadsschouwburg. “Beau Rivage” een thriller van George Batson, regie Ton van Otterloo.

1975

In dit jaar en het jaar daarop lieten de workshops “cabaret’ en ‘kindertoneel’ weinig van zich horen en ging de volle aandacht uit naar een nieuwe productie van de toneelgroep. In een reeks bejaardenhuizen en buurthuizen en ook in de Stadsschouwburg te Eindhoven speelde men onder leiding van Ton van Otterloo een blijspel in vier bedrijven: “De Koppelaarster”, de Nederlandse titel voor “Hallo Dolly” van Thorton Wilder. Het stuk sloeg goed aan bij het publiek. Er was blijkbaar veel behoefte aan ongecompliceerde ontspanning en het Philips’ Toneel nam zich voor meer van dergelijke stukken op het programma te zetten.

Tussendoor werd op de Grote Berg een cursus gegeven “Improviseren en experimenteren met woord en gebaar” waar alle workshops enthousiast aan meededen.

1976

Drie eenakters, op te voeren op één avond, was de volgende uitdaging voor het Philips’ Toneel. “De brief van Don Juan” van Luisa Treves, “Moeders uitgaansdag” van Jack Popplewell en “Pardon, verkeerd verbonden” van Lucille Fletcher. Ze vonden plaats in het WIRO-gebouw van de Tivoli Schouwburg te Eindhoven en in zaal De Vonk te Nuenen. Alles weer onder leiding van Ton van Otterloo.

Er kwam een nieuwe voorzitter, Othmar Schob, die meteen al werd geconfronteerd met het probleem dat binnen afzienbare tijd gezocht moest worden naar een nieuwe repetitieruimte c.q. theaterruimte. De huurovereenkomst met de Kunststichting Eindhoven werd niet verlengd, omdat men de ruimte nodig had voor eigen cultuuractiviteiten. Voorlopig kon men wel in het naastgelegen gebouw, de oude brandweerkazerne, van een zaaltje gebruik maken, maar dat verkeerde in een dusdanige desolate toestand dat er nauwelijks gerepeteerd kon worden. De ruimte was in ieder geval geheel ongeschikt om er publiek in te ontvangen en mede daardoor kwam er einde aan de cabaretvoorstellingen in eigen huis.

1977 en 1978

Ondanks de moeilijke repetitieruimtesituatie liet het Philips’ Toneel het publiek van de Stadsschouwburg in 1977 genieten van een prachtige uitvoering van de komedie “Ik zie, ik zie wat jij niet ziet” van Noel Coward.

In 1978 volgde het blijspel “Met blote voeten in het park” van Neil Simon.

De regie van beide producties was in handen van Guus Hoes.

De recensies waren redelijk positief.

1979

In het Globetheater van de Eindhovense Stadsschouwburg speelde men in de regie van Ad Anker “Huis aan het meer” van Hugh Mills, een toneelstuk in drie bedrijven. 

Daarna werd de inmiddels 69-jarige Ton van Otterloo bereid gevonden nog eenmaal, voor hij van zijn welverdiende pensioen zou gaan genieten, de regie te verzorgen van “Gemengd Dubbel”, acht schetsjes van onder andere Pinter en Ayckbourn. De regie hiervan zou hij echter niet afmaken. Tijdens zijn vakantie in Spanje kwam hij en zijn vrouw bij een noodlottig ongeval om het leven. Binnen de vereniging was de ontsteltenis groot, vier jaar lang had men op een hele plezierige wijze met elkaar samengewerkt.

“Gemengd dubbel” werd eind van het jaar, nu in de regie van Wim van Hal, toch op de planken gezet. Als eerbetoon aan hun zo tragisch omgekomen regisseur gaf iedereen zich voor de volle honderd procent en mede daardoor werd het een prachtuitvoering.

Nieuwe lichting, nieuwe ideeën 1980-1989

 1980

Na enkele jaren buitenshuis te hebben gespeeld, vanaf 1973 vooral in het Globetheater van de Stadsschouwburg te Eindhoven, nam het Philips’ Toneel weer een oude traditie op: één keer per jaar een premièrevoorstelling in het POC. In januari beleefde het publiek in de grote zaal van het POC de première van een spectaculair stuk met een grote rolbezetting, “Plaza theater” de verzamelnaam voor drie minikomedies van Neil Simon en geregisseerd door Jaap van Donselaar, die al eens eerder ingehuurd was. Het publiek waardeerde de opvoering terecht met groot enthousiasme. Dit stuk werd nog eens herhaald in het Globetheater van Stadsschouwburg Eindhoven en in zaal Den Hof te Waalre.

Door natuurlijk verloop van de vaste kern vanaf de jaren vijftig was het aantal leden ondertussen behoorlijk teruggelopen. Men zette een actie op om nieuwe spelers te werven, hetgeen succes had, nieuw talent kwam zich aanmelden.

En zo ontstonden er weer nieuwe initiatieven. Men startte een nieuwe toneelcursus en het werktheater Kindertoneel beraadde zich optredens te houden in eigen huis. Het was wikken en wegen. Of de bestaande repetitieruimte ging men herinrichten en opknappen, of er moest snel uitgekeken worden naar een ander vast honk. Voorlopig kon men gebruik blijven maken van de Bergruimte, die in beheer was van de Kunststichting Eindhoven en ondergebracht was bij de buurman, de  oude brandweerkazerne, Grote Berg no. 89a.

1981

De kindervoorstelling “De Toverklok” van Jan Banen en Wim Burkunk werd weer op diverse locaties opgevoerd en bleef in de regie van Piet Damstra doorlopen tot ver in 1982.

De eenakter “Maandagen”, regie Willem Brekelmans, was een eigen productie op basis van improvisatie, een nieuwe werkwijze binnen het gezelschap.

1982

In een uitwisselingsprogramma met het Belgische amateurtoneel werd in Roeselare “Spiegels” van Dimitri Frenkel Frank opgevoerd, Peter Fluitman was de regisseur. Het leverde Philips’ Toneel een extra subsidie van de Gemeente Eindhoven op.

 1983

Dat jaar geen openbare optredens. Wel werd er gewerkt aan “Victor of kinderen aan de macht”, regie Pieter Fluitman, maar het kwam niet tot een uitvoering.

Men koos voor een nieuw repertoire en wat zwaardere stukken werden uitgeprobeerd. Een keuze voor kwaliteit met als nadeel dat misschien minder publiek bereikt zou worden.

1984

Als eerste ‘zwaar’ stuk werd gekozen voor “Wij improviseren” van Pirandello, de regie was in handen van de onlangs overleden Wiet Kühne. Een toneelstuk in een toneelstuk waarbij regisseur en spelers er zogenaamd niet over eens waren hoe de geschiedenis van een Siciliaanse familie op de planken moest worden gezet. Daarop werd het spel regelmatig onderbroken door discussies met de regisseur en reacties uit het publiek.

Tijdens de première in de Stadsschouwburg Eindhoven waren er een paar nièt ingestudeerde incidentjes, zoals een volijverige soldaat die pardoes van het podium stuikte.

“Philips’ Toneel heeft wanorde keurig in orde”, kopte het Eindhovens Dagblad, waarna een keurige recensie volgde met als slotregels: “Wiet Kühne en haar spelers lieten zich niet vangen in het warnet, dat zij zelf gespannen hadden. Zij hadden de wanorde keurig in orde. Dat liet het dankbare publiek aan het slot wel merken ook”. 

Voor de nieuw geworven leden, veelal onervaren toneelspelers, kwamen voorbereidende toneellessen, die onder leiding van regisseur Bert Sperber werden gegeven.

Het idee kwam naar voren om volgens een vast patroon te gaan werken: één productie per jaar voor volwassenen en één voor kinderen. Het zou een gouden gedachte blijken te zijn.

1985

In het najaar ging in het Globetheater “Pygmalion” van G.B. Shaw in première. Regie Jaap Donselaar en het Eindhovens Dagblad was in zijn beoordeling zeer positief. Het schreef: “Philips’ Toneel maakte een zeer verzorgde en onderhoudende voorstelling van dit stuk. In de tekst was weinig geschrapt – wat voor stukken uit deze periode toch een voorwaarde is – maar de spelers hielden in hun optreden de vaart er lekker in. Een aparte vermelding verdient Jan de Wit. Hij buitte de mogelijkheden van zijn rol volledig uit en maakte ‘de sympathieke schurk’ helemaal waar. Hier kwamen de scherpe kanten van Shaw’s stuk volledig tot zijn recht, wat niet van de voorstelling in zijn geheel gezegd kan worden. Pygmalion van Philips’ Toneel is een hele leuke voorstelling, goed gedaan en met zorg uitgevoerd, maar veel ‘liever’ dan Shaw bedoeld heeft”.

Ook in het Globetheater werd een vrolijk toneelstuk voor kinderen van 5 tot 12 jaar opgevoerd. “Circus Esperanza” van Bas Bruinsel, regie Bert Sperber. Het stuk werd ook nog gespeeld in wijkhuis ’t Slot aan het Kastelenplein te Eindhoven.

De vereniging kreeg eindelijk haar nieuw onderkomen. In de Meyboomflat aan de Herman Gorterlaan. Er was weer voldoende ruimte om te repeteren en uitvoeringen in eigen huis te geven.

Het clubblad “De vierde wand” was, lang geleden alweer, ter ziele gegaan. Onder de naam “Koeliezenpraat” ontstond een nieuwe uitgave. Drijvende krachten hierachter waren Bert en Lies Sperber. De leden waren weer op de hoogte van het reilen en zeilen van de vereniging.

Een leuke herinnering bewaart de vereniging aan de eervolle uitnodiging van de NOS-televisie om enige spelers in figurantenrollen mee te laten doen aan de succesvolle serie “In naam van Oranje”. De opnames hiervoor vonden in plaats in het Belgische Bokrijk en de spelers leverden uitstekend spel.

1986

Ook dit jaar geen optredens buitenshuis; men was druk bezig met voorbereidingen en repetities voor voorstellingen van het komende jaar.

1987

Een druk jaar, waarin vijf nieuwe producties ten uitvoer werden gebracht.

In het Globetheater speelde men “Harvey” van Mary Chase, regie Wiet Kühne.

In de Meyboomflat bracht men twee eenakters ten tonele: “De droom van Amerika” van Edward Albee, regie Fons Lebbink en “Op weg naar Tar” van Fernando Arrabal, regie Paul Hautmans. Het toneelblad “Dialoog” schreef lovende woorden over de regisseurs.

In de Meyboomflat werd “Alles voor de tuin” van Edward Albee, regie Bert Sperber, opgevoerd en daarna  in “De Blauwe Kei” te Veghel.

Het publiek en spelers werden opgeschrikt door een enorme klap gevolgd door glasgerinkel dat achter de coulissen vandaan kwam. Alert reageerde de hoofdrolspeler met de opmerking: “De kat van de buren is zeker weer bezig”, hetgeen tot grote hilariteit leidde. Over improvisatie gesproken!

De titel “Alles voor de tuin” leidde nog tot een aardig misverstandje. Bij een optreden in Son kwam haast niemand kijken. En degene die er was, had gedacht een tuinbeurs aan te treffen.    

Daarnaast deed Philips’ Toneel ook mee aan een eenakterfestival, dat georganiseerd was door het Brabants Centrum van het Amateurtoneel (BCA) en gehouden werd in “De Bergruimte”. Men speelde “Draaimolen des levens” van Piet Damstra die ook de regie voor zijn rekening nam.      

1988

In de Meyboomflat ging “Jacques en zijn meester” in première. Een stuk van Milan Kundera, geregisseerd door Paul Hautmans. Een pluim van het Eindhovens Dagblad kregen de spelers Leo Dirkx en Fons Lebbink; dit blad vond dat beide hoofdrolspelers hun rollen op overtuigende wijze hadden neergezet en zij de enorme dialogen goed aankonden. Ook was er lof voor het scenario: ‘verrassend’. 

1989

Het Philips’ Toneel ging op tournee met het stuk van Kundera, “Jacques en zijn meester”. Men trad op in het Duwtheater te Eindhoven en schouwburgen in Gemert, Tilburg, Breda en Den Bosch. De recensies waren overal goed; Eindhovens Dagblad sprak van een verfrissende, overtuigende aanpak, Dagblad De Stem uit Breda schreef: “Spel Philips’ Toneel knap en expressief”.  

Ondanks prachtige recensies moest er dik geld bij. In Gemert kwamen slecht 17 (!) toeschouwers, in Breda 20.

Een nieuwe kinderproductie, “De hebberd” van Wim Burkunk, regie Bert Sperber, ging in de Meyboomflat in première. Naar aanleiding van de nieuwe aanpak, het bewegen op meerdere terreinen, volgden opvoeringen van dit stuk in diverse plaatsen rondom Eindhoven ad f 450,- Ze werden gespeeld in cafézaaltjes, op scholen, in gemeenschapshuizen.

Het toneelstuk voor volwassenen, “Een geur van bloemen” van James Saunders, regie Wiet Kühne, ging ook gepaard met veel PR-activiteiten in de richting van theaters, toneelverenigingen en middelbare scholen. De première was in het Globetheater en er volgden optredens in gemeenschapshuis De Enck te Oirschot en het Vestzaktheater in Son. Met de kop “Philips’ Toneel geeft serieus stuk Saunders goed gestalte” opende het Eindhovens Dagblad zijn recensie.

De eenakter “Serenade” van Slawomir Mrozek, regie Paul Hautmans, beleefde zijn première in zaal “De Eendracht” te Gemert en werd in samenwerkingsverband uitgevoerd met twee andere toneelverenigingen uit Eindhoven: Lohengrin en Kratertheater.  Daarna werd de uitvoering nog een paar maal herhaald in de Meyboomflat.

Men was op de goede weg, het Philips’ Toneel met in totaal 40 leden was volwassen geworden.

Professionele aanpak 1990-2000

Op de nu ingeslagen weg ging de vereniging door: niet meer dan één toneelstuk per jaar voor volwassenen en één voor kinderen. Bovendien had men geleerd van de tournee van het  vorige seizoen, die zeer weinig publiek naar de theaters had getrokken, omdat de pers niet of nauwelijks was ingelicht en derhalve in de kranten geen voorbeschouwingen over geplande optredens waren geplaatst.  Reden de zaken nog professioneler aan te pakken en bij geplande voorstellingen werd de pers voortaan middels uitgebreide nieuwsbrieven op de hoogte gebracht. Tevens werden theaters, gemeenschapshuizen, instellingen en scholen nog intensiever benaderd om nieuwe producties van het Philips’ Toneel in hun programma’s op te nemen, hetgeen resulteerde in een langdurige samenwerking tot heden ten dage met theaters zoals het Globetheater, Plaza Futura, Theater Het Klein, De Effenaar, Don Boscokapel en De Oude St. Joris in Eindhoven en buiten Eindhoven vooral het Cultureel Centrum De Schalm te Veldhoven, Het Vestzaktheater te Son, De Boerenhofstede te Schijndel, De Hof te Waalre, De Enck te Oirschot, Multifunctioneel Centrum De Dreef te Aarle-Rixtel,  De Brink te Eersel, De Kattendans te Bergeyk en ’t Hazzo te Waalre.

Ook ging het Philips’ Toneel een samenwerkingsverband aan met de Eindhovense toneelverenigingen  Lohengrin, ’t Hool, Kratertheater, Thaleia en Het Nieuw Eindhovens Toneel en traden de vereniging een paar keer gezamenlijk op.

1990

“De avontuurlijke reis van Erik” van Godfried Bomans, regie Bert Sperber, werd een bijzonder succesvolle kinderproductie, die zowel de jeugd als de volwassene aansprak. Na de première in het Globetheater volgden opvoeringen in theaters buiten de stad en ook werd er gespeeld op scholen. Tot ver in 1991 liepen deze opvoeringen door.

Ook de productie voor volwassenen “De Vuurproef” van Arthur Miller, regie Stefan Jung, was een succes. Zesmaal in de Don Boscokapel te Eindhoven; met opzet had de vereniging voor deze locatie gekozen omdat deze religieuze plaats een extra dimensie toevoegde aan het stuk. “Heksen, kerken en godsdienst zijn dingen die veel met elkaar te maken hebben”, aldus de regisseur. Daarna volgden optredens in theaters buiten de stad. Een prima jaar!

 1991

De vereniging vierde dat jaar haar veertigjarig jubileum in de Meyboomflat met een drukbezochte receptie. Voorzitter Fons Lebbink blikte daarbij tezamen met enkele oud-voorzitters met plezier terug.  Het weekblad Groot Eindhoven maakte uitgebreid melding van de herinnering van de heren en wijdde een hele pagina aan het Philips’ Toneel.

Voorzitter Fons Lebbink: “Het is een plezante club, die qua repertoire een goede ontwikkeling heeft doorgemaakt”.

Oud-voorzitter Pieter van der Wal: “Voor veel mensen is het Philips’ Toneel een belangrijke zaak in hun leven geweest. Ze zijn erdoor gevormd. Ze hebben er sociale contacten opgedaan. Dat is eigenlijk ook de kracht en het doel van de club. Sociaal bezig zijn. Het is geen kwestie van l’art pour l’art”.

Oud-speler en oud-voorzitter Othmar Schob over ‘die goede oude tijd’: “In het spel sloeg ik de deur van de badkamer dicht. Daardoor kreeg de souffleuse geen licht meer op haar tekst. Aan de ogen van mijn medespeelster zag ik dat zij even de draad kwijt was. Ik sein met mijn ogen dat ik dat wel zal opvangen, maar door deze afleiding was ik ook mijn tekst vergeten. Ik liep op het toneel tijd te rekken. Voor één moment word je dan als het ware een gespleten persoonlijkheid. De ene hersenhelft is naarstig op zoek naar de tekst en in de andere helft is een proces op handen gekomen over hoe te handelen. Als ik net een stap naar voren doe om de stampvolle zaal te zeggen dat ik even de draad kwijt ben, hoor ik de souffleuse zacht een voor mijn rol specifiek woord zeggen. Door dat ene woord kunnen mijn medespeelster en ik de draad weer oppakken. Een groot deel van het publiek bleek achteraf nauwelijks iets te hebben gemerkt”.  

Schob vertelde nog een anekdote: “Het was een scène waarin ik een medespeelster voorzichtig aan het uitkleden was. Die jurk van haar telde 22 knopen. Knoop voor knoop deed ik die jurk open. De belichtingsmensen deden normalerwijs bij de vierde of vijfde knoop het licht uit, waardoor de scène eindigde. Maar ik was al bij de tiende knoop en het licht ging maar niet uit. De elfde, de twaalfde … de zestiende, zeventiende. Ik pakte de jurk bij de schouders en zag dat mijn tegenspeelster wat nerveus begon te draaien. Maar dat licht ging niet uit, dus ik maar verder schuiven met die jurk. En eindelijk, net toen ik die jurk naar beneden wilde doen en zij – ze was de secretaresse van een van de directeuren van Philips – in haar beha’tje zou komen te staan, ging het licht uit. Nou, die belichtingsmensen hebben er later wat van langs gehad! Ongelooflijk, maar ik had er wel lol in …”

In oktober ging de kindervoorstelling “Het laatste loverbos” van Jan Staal, regie Gerard Luijkenaar, in première in het Globetheater en daarna waren er opvoeringen in de bekende theaters buiten Eindhoven.

Een klapper was de uitvoering in het Globetheater van “Verwarringen”, vier eenakters van Alan Ayckbourn, regie Bert Sperber, die echter wegens ziekte niet verder aan de productie heeft kunnen meewerken en in 1992 overleed. De uitvoering kreeg van het Eindhovens Dagblad een prachtige recensie. Enkele passages hieruit: “Goed spel in vier korte producties Ayckbourne. Eenakters Philips’ Toneel verfrissend. Het Philips’ Toneel geeft de voorkeur aan wat moeilijker producties en kan die zonder noemenswaardige problemen aan. Niet alleen het acteertalent, maar ook de ‘buitenkant’ is prima verzorgd, zoals de decors en het geluid. Verder is het verfrissend om vier eenakters te zien. Het verveelt niet, omdat het publiek zich minder lang moet concentreren. Het lijkt daarom niet onverstandig vaker korte producties op te voeren”. Veel voorstellingen volgden in de theaters buiten Eindhoven.

In verband met de sluiting van het POC-gebouw, dat  afgebroken moest worden om plaats te maken voor een parkeerterrein, verzorgde Philips’ Toneel in oktober twee voorstellingen.

‘s Middags de kindervoorstelling “De avontuurlijke reis van Eric” en ‘s avonds was er de première van de komedie “Verre Vrienden” van Alan Ayckbourn, regie Natasha van Beurden. Daarna werd dat laatste stuk nog eens herhaald in de theaters van Oirschot en Son.

Tegen het einde van het jaar betrok Philips’ Toneel een nieuw eigen honk, het gemeenschapshuis Lievendaal, waar men de beschikking kreeg over een grote repetitieruimte en een eigen werkplaats.

Met de eenakter “Zijn laatste wil”, geregisseerd door Maria Platenburg, werd het uiterst drukke en enerverende jubileumjaar afgesloten.

1992

Volgende producties waren een avondvullend stuk “Kasteel in Zweden” van Francoise Sagan, regie Servaes Wouters, première in het Globetheater en de kindervoorstelling “De UBU’s in Polen” van Alfred Jary, regie Natasha van Beurden in Plaza Futura.

Tussendoor deed Philips’ Toneel mee aan een eenakterfestival, tezamen met de Eindhovense toneelverenigingen Lohengrin, ’t Hool en Kratertheater, dat werd gehouden in Trefcentrum Unitas. Met dezelfde club trad men in 1993 ook op in eigen home De Lievendaal met de eenakter “Relaties” van Peter Römer, regie Maria Platenburg en in 1994 nog eens bij Plaza Futura en Het Vestzaktheater te Son met de eenakters “Moederliefde” van August Strindberg en Bernard Kemp, regie Mieke Toussaint en “Limoenen uit Sicilië” van Pirandello, regie Paul Hautmans.

1993

De volwassenenproductie “Ik wil Mjoessof spreken”, een satirische komedie van Valentin Katajef, regie Servaes Wouters, werd driemaal in Plaza Futura gespeeld en nog eens in De Enck te Oirschot. “Philips’ Toneel benut geboden kansen in satire”, schreef het Eindhovens Dagblad en sloot zijn recensie af met: “Rollen zijn stuk voor stuk goed bezet”.

Reden om de spelers hiervan eens te noemen: Annette Bots-van der Meeren, Marja de Groot, Isabella Melis, Dimphy Moolenaar, Marjolein van Ommen, Carmen van Vilsteren, Leo van Batenburg, Peter van der Laar, Fons Lebbink, Herbert Platzer en Pieter van der Wal.

Kindervoorstelling “Heksen” van Roald Dahl, regie Sara-Joan van der Kallen liep ook uitstekend. Na optredens in het Globetheater volgden nog vele uitvoeringen buiten Eindhoven, tot Raamsdonk toe.

1994

Ook dat jaar kwam weer een kinderproductie tot stand: “Midzomernachtsdroom” van William Shakespeare, regie Sara-Joan van der Kallen. Uitvoeringen in Zaal 16 te Tilburg, Vestzaktheater te Son, De Enck te Oirschot en de Kattendans te Bergeyk.

Als afwisseling speelde men ook nog een wagenspel: “Karel en de Elegast” van Konings, regie Maria Platenburg, welke plaatsvond voor de ingang van het Muziekcentrum Frits Philips in de Heuvelgalerie.

1995

Het Philips’ Toneel week ook dit jaar niet af van zijn vaste gewoonte en bracht weer twee producties tot stand.

De kindervoorstelling “Yvonne, prinses van Bourgondië” van Witold Gombrowicz, regie Paul Hautmans en Servaes Wouters. Laatstgenoemde moest halverwege afhaken wegens herniaklachten. Optredens waren er in het Globetheater, daarna in Plaza Futura, Vestzaktheater te Son en BCA te Tilburg.

Voor volwassenen was er in De Oude St. Joris driemaal een optreden van de komedie “Jaloezieën” van Haye van der Heijden (bekend als schrijver van de televisieserie “In de Vlaamsche Pot”), regie Mieke Toussaint.  Het Eindhovens Dagblad kopte: “Een komedie waar je nooit genoeg van krijgt”.

1996

Voor volwassenen was er “Op blote voeten in het park” van Neil Simon, regie Ina Gerritsen. Première in Theater Het Klein, daarna De Oude St. Joris. Er volgde een mooie recensie: “Spelers tekstvast, speelde in hoog tempo en vooral op een natuurlijke, losse manier.”

Voor kinderen bracht men “De heksen zijn weer terug” van Bas Bruinsel, regie Piet van Kuyk. Optredens in het Globetheater en Vestzaktheater te Son. Reactie Eindhovens Dagblad: “Philips’ Toneel boeit in stuk vol gemene heksen”.

Op initiatief van toneelvereniging Haagse Bluf uit Breda speelden leden van toneelverenigingen ’t Hool, Thaleia, het Nieuw Eindhovens Toneel en het Philips’ Toneel  samen vier eenakters van René de Obaldia onder de titel “Vier door vier” in de regie van Maria Platenburg.

Wegens terugloop ledenaantal begon men weer met een wervingsactie door in gemeenschapshuis De Lievendaal een Open Dag te organiseren. Men had zowel nieuwe spelers nodig als wel mensen achter de coulissen.

Tegen sinterklaastijd werd “Sinterklaas wordt afgeschaft” van Bettina Garcia, tevens regie, opgevoerd in zeven verschillende winkelcentra.

1997

Ondertussen onder voorzitterschap van Herbert Platzer kwamen de volgende producties tot stand:

Familievoorstelling “De koning van Katoren” van Jan Terlouw, regie Reem Wittenbols. Groot Eindhoven schreef er een aardig artikel over waarin o.a. Ingrid Wensing werd geïnterviewd, die toen al achttien jaar bij het Philips’ Toneel zat. Zij nam in deze voorstelling vijf  rollen voor haar rekening; ook haar dochters speelden mee in deze productie. De voorstellingen werden door het publiek zeer gewaardeerd. Eindhovens Dagblad kopte: “Open doekjes voor eigentijds sprookje”. Opvoeringen waren in Plaza Futura en daarna in de bekende theaters buiten de stad.

De thriller “Beau Rivage” van George Batson, regie Suus Willemse, werd driemaal in De Effenaar te Eindhoven opgevoerd, daarna in De Kattendans te Bergeyk en ’t Hazzo te Waalre.

 1998

Gezinsvoorstelling “Reinaert de Vos”, regie Reem Wittenbols, in Plaza Futura met vervolgvoorstellingen buiten de stad.

Voor volwassenen volgde “Bruiloft” van Elias Canetti, regie Mieke Toussaint. Voorstelling in De Oude St. Joris. De pers besteedde er redelijk veel aandacht aan. Helaas waren de recensies niet erg lovend. Eindhovens Dagblad kopte met “Tropische bruiloft reddeloos ten onder” hetgeen niet erg een uitnodiging was verder te lezen. Vooral op technisch vlak zat het mis.

1999

Voor volwassenen: “De Koning sterft” van Ionesco, regie Geert Niland. De productie kwam tot stand met ondersteuning van de Stadsschouwburg. Optredens in het Globetheater en Naat Piek te Uden.

Kindervoorstelling: “Virus Vampirus”, regie Reem Wittenbols, in Plaza Futura.

Ook waren er weer sinterklaasvoorstellingen in winkelcentra, getiteld “Waar is toch de lijst met cadeautjes” van Paul Verschuren en Piet van Bers, regie Bettina Garcia.

Ondertussen informatieavonden  voor werving nieuwe leden in wijkcentrum De Lievendaal.

Alles bij alles: druk, druk, druk!

2000

Marcel Grooten nam het voorzitterschap van Maria Platenburg over. De vereniging was haar veel dank verschuldigd dat zij die taak een tijdje op zich had genomen op het moment dat zij daar eigenlijk geen tijd voor had.

Voor volwassenen kwam op de planken: “John Gabriël Borkman” van Henrik Ibsen, regie Geert Niland. Driemaal in Theater Het Klein. De reactie van het Eindhovens Dagblad was redelijk positief: “Philips’ Toneel speelt fragiele en ingehouden Borkman”.

Kindertoneel “Repelsteeltje” van Imme Dros, regie Sara-Joan van der Kallen en met muzikale ondersteuning. Composities waren van voorzitter Marcel Grooten, die ook de hoofdrol vertolkte. Opvoeringen in Plaza Futura, Vestzaktheater te Son en De Belleman te Dommelen.

Eindhovens Dagblad kopte met: “Repelsteeltje, fris gespeeld en gezongen” en een prachtige recensie volgde.

2001

 Het Philips’ Toneel is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, is ingeschreven in het verenigingenregister van de Kamer van Koophandel voor Oost-Brabant onder het nummer V 23762 en is aangesloten bij de landelijke koepelorganisatie NCA en de plaatselijke Eindhovense Theaterbond.

De vereniging is sinds kort gehuisvest in het Verenigingsgebouw aan de Lindenlaan 1b te Eindhoven, waar voldoende ruimte is om te repeteren en waarin ook de eigen werkplaats is ondergebracht.

Het Philips’ Toneel behoort thans tot de grotere toneelverenigingen van Eindhoven en ontvangt inkomsten uit gemeentelijke subsidie, donaties en recettes van voorstellingen en contributies. Ze omvat circa 30 leden van 17 tot 70 jaar en streeft naar uitbreiding van haar ledenaantal. Dus, nieuw talent, meld je aan! Je komt in een leuke club terecht! Het lidmaatschap bedraagt op dit moment f 175,- (voor jeugdleden gereduceerd tarief).

De vereniging streeft ernaar producties van een goed niveau te presenteren. Ze kiest daarom zorgvuldig haar repertoire en regisseurs. Samen met de ‘leescommissie’ formuleert het dagelijks bestuur het artistiek beleid en het uitgangspunt is twee à drie voorstellingen per seizoen te spelen. Ze verzorgt zowel gezinsproducties met name gericht op kinderen als avondvullende voorstellingen voor volwassenen. Daarnaast figureren spelers van de vereniging incidenteel in audiovisuele presentaties ten behoeve van het bedrijfsleven, onderwijsinstanties of opleidingsinstituten. Ook ligt het in de bedoeling in de nabije toekomst weer eenakterfestivals te organiseren in samenwerking met andere Eindhovense toneelgezelschappen.

Middels het clubblad “Plankenkriebels” houdt de vereniging haar leden op de hoogte van haar activiteiten en plannen.

Het repertoire is veelzijdig en beweegt zich door diverse genres en stijlen, zowel modern als klassiek.

De spelers van het Philips’ Toneel zijn in de loop der jaren met veel podia in de regio bekend geraakt. De Globezaal van de Stadsschouwburg, Plaza Futura en Theater Het Klein zijn in de stad de bekendste zalen. Daarbuiten spelen ze regelmatig in Het Vestzaktheater te Son, De Enck te Oirschot en De Schalm te Veldhoven. Daarnaast wordt er geregeld gespeeld voor instellingen, scholen en wijkverenigingen. Dit gebeurt vaak op uitnodiging van de betreffende instanties. 

Speciaal ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van het Philips’ Toneel schreef Herman Pieter de Boer de eenakter “Smeltmensen” en is onlangs, tezamen met de tragische komedie “Noorderkwartier” van Alex van Warmerdam, in één avondvullende voorstelling in Theater Het Klein in première gegaan. Voor de regie van beide producties tekende Reem Wittenbols.

Alles bij alles: het Philips’ Toneel is een hechte, leuke vriendenclub bestaande uit mannen en vrouwen, jongens en meisjes, die met veel plezier aan producties werken.

De vereniging zet zich in het ontegenzeggelijk aanwezig talent tot volle ontplooiing te brengen. Maar hoe professioneel de zaken tegenwoordig ook worden aangepakt: het blijft pure liefhebberij. Het belangrijkste doel van de vereniging is dan ook amateur-spelers de gelegenheid te bieden om intensief met toneel bezig te zijn; zij stelt ruimte, middelen en deskundige leiding ter beschikking om zich in een aangename sfeer te ontwikkelen tot volwaardige acteurs. 

Immers: niets klinkt zo mooi als het applaus van een dankbaar publiek!

Frans van Hoof, 25 april 2001

Hartelijk welkom!